af - voorzetsel, bijwoord
1. ergens vandaan
♢ hij loopt de trap af
1. af en aan lopen
[heen en weer lopen]
2. er hoeft niets meer aan gedaan te worden
♢ de trui is af
Algemene uitdrukkingen:
1. af! (tegen honden)
[ga liggen]
2. we zijn weer terug bij af
[we zijn weer net zover als toen we begonnen]
3. je bent af
[je hebt het spel verloren]
4. afgaan
[dom lijken, een slecht figuur slaan]
5. goed af zijn
[boffen]
6. af en toe
[soms]
Voorzetsel: af
Bijwoord: af
Synoniemen
gedaan, gereed, klaar, paraat, voltooid
Tegenstellingen
onaf, onvoltooid
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk