aan de zuip zijn
(19e eeuw) (inf.) aan de drank zijn. • De arbeider, omdat hij beslist niet meer kon, meldde zich toen ziek en vroeg aan zijn baas, De Ridder, 35 centen tramgeld als voorschot op zn loon, dat hij reeds verdiend had, doch dit werd hem zonder meer geweigerd met het antwoord er bij: „Je moet het maar lopen, anders ga je misschien aan de zuip...