(bosb.) is hout, dat exploiteerbare kleurstoffen bevat. In Indon. zijn de belangrijkste verfhoutsoorten: het sappanhout of setjanghout van Caesalpinia sappan L., dat een rode en het geelhout van Cudrania Javanensis TRÉC., dat een gele kleurstof
levert. Beide worden gebruikt voor het kleuren van vlechtmateriaal of lijnwaad in de batikindustrie. Een van de bekendste v.-soorten is het blauwhout of Campêchehout (Haematoxylon campechianum L.) uit Mexico, Midden Am. en het N. van Z. Am. Dit levert een van de weinige houtkleurstolfen die zich, o.a. voor het verven van zijde, nog heeft kunnen handhaven. Sur. groenhart (Tabebuia serratifolia NICHOLS) bevat de kleurstof lapachol.
Het echte geelhout met de kleurstoffen morine en maclurine is afkomstig van Chlorophora tinctoria (L.) GAUD. uit irop. Am. Roodhout komt van een aantal Caesalpinia-soorten; ze bevatten de kleurstof braziline. Het bovengenoemde sappanhout is het langst bekend. Omstreeks 1500 vonden de Spanjaarden in het tegenwoordige Braz. een aantal analoge houtsoorten, waarvan de bekendste is het Pernambuco, Fernambuco of Pao Brasil (C.echinata LAM.).
Eur. v.-soorten zijn het fisethout van de pruikenboom, Colinus coggygria SCOP. met de kleurstof cotinine, en berberis (Berberis vulgaris L.) met de kleurstof berberine.
Er zijn nog vele andere v.-soorten, maar de econ. betekenis is na de opkomst van de aniline-kleurstoffen sterk afgenomen.