Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Vaatbundel

betekenis & definitie

is een in stengel, blad en bloemonderdelen voorkomend complex van zonder tussenruimte aan elkaar sluitende cellen, waaronder steeds houtvaten, die voor watertransport zorgen en zeefvaten, die de distributie van assimilaten verzorgen.

De aanleg van deze v. zet reeds in op korte afstand van het groeipunt, in een deel dus, dat zich nog strekt. Aan de buitenkant van een meestal door een schede omgeven groep van cellen vormen zich de voorlopers van de zeefvaten, aan de binnenkant die der houtvaten; van beide kanten breidt zich een differentiatie uit naar het midden. Er komen tracheïden in voor en niet of wel verhout parenchym. De voorlopers of primanen zijn nog gering van dwarsdoorsnede en eenvoudig in bouw, zij verrichten hun transportfuncties al, maar missen al spoedig het groeivermogen te midden van de wel (in lengte) toenemende omgeving. Daardoor worden de primanen uilgerekt, wat ook bij de houtvaten mogelijk is doordat slechts spiraal-verdikkingen voorkomen in de wand. de diameter wordt verkleind, de functie belemmerd, doch deze laatste is dan al weer overgenomen door jongere elementen, die groter van diameter zijn en minder rekbaar zijn. Ten slotte zijn de houtvaten starre netvaten of stippelvaten.

V. met zeefvaten aan de buitenzijde en houtvaten aan de binnenzijde, de z.g. collaterale (= met één zijde aan elkaar), zijn de meest gewone, zowel bij monocotylen als bij dicotylen. Bij deze laatste klasse ligt tussen beide delen een laag, meristematisch blijvende cellen, een cambiale laag, die bij verdere ontwikkeling van een stengel zich aansluit aan het cambium buiten de v.; in de vaak uit sclerenchymatische cellen bestaande schede zijn daarvoor openingen, men spreekt van open v. Bij de eenzaadlobbigen sluiten de twee delen van de bundel aaneen; er blijven geen cellen over, die zich kunnen delen; de schede vertoont geen openingen; men noemt ze gesloten v. In het houtgedeelte van deze soort ontstaan vaak grote holten doordat aaneensluitende primanen de ontwikkeling van de andere cellen niet kunnen volgen en van die cellen losscheuren.

Behalve dat algemene type komen ook bicollaterale v. voor, waarbij aan weerskanten van het houtgedeelte een zeefdeel voorkomt (o.a. bij Cucurbitaceae, Convolvulaceae), en voorts zijn er concentrische v., waarbij óf het houtgedeelte centraal is gelegen (b.v. bij Sempervivum, Sedum) óf het zeefgedeelte (voorn. in wortelstokken van Monocotylen) (z. lig. bij Cambium en Anatomie).