Het vormen van zijstengels of -halmen aan de voet van een plant, zodat uit één zaad uiteindelijk een plant ontstaat met enige of zelfs vele bloeiwijzen. Inz. bij grassen en granen; er vormt zich in de oksels der bladeren telkens één zijhalm, welke weer zijhalmen van de 2e orde kan vormen enz.
De knoop van de hoofdhalm van grassen en granen, waarop zich de eerste zijhalm ontwikkelt, heet uitstoelingsknoop. Indien de diepte van de zaai dit nodig maakt, strekt het onderste halmlid (z. Halmheffen) zich en brengt deze knoop dicht onder het oppervlak van de grond. De boven de knoop gelegen halmleden blijven gewoonlijk kort, zodat de gevormde zijhalmen alle uit deze knoop lijken te komen. U. wordt in de hand gewerkt door vroege zaai, krachtige voeding en een ruime stand van de plant. Bij granen komt de uitstoeling tot stilstand zodra zich de eerste aanleg van de aar vormt.
Door uitstoeling kan een hol gewas zich grotendeels herstellen (vgl. voor bosb. Uitstoelingsvermogen).