In huizen komen 3 soorten motten voor, waarvan de gewone kledermot ( Tineola bisselliella HUMM.) het meest algemeen is. Daarop volgt in belangrijkheid de pelsmot (Tinea pellionella L.) en ten slotte de tapijtmot (Trichophaga tapelzella L.).
De rupsjes van de eerstgenoemde soort leven in de aangetaste stof in een verscheidene centimeters lang, door hen met spinsel vervaardigd buisje of tunneltje, die van de tweede soort maken een klein kokertje, waar zij geheel in zitten en dat zij overal met zich meeslepen; de derde leeft gewoonlijk zoals de eerste, doch soms maken de rupsen ook kokertjes als de tweede soort.De rupsjes veranderen als zij volwassen zijn in vliegende motten; dit geschiedt voorn. in Juni. De vrouwtjes leggen haar kleine, ovale eitjes (ruim 200) afzonderlijk op stoffen voor de voeding der rupsen geschikt. Na 8-12 dagen komen uit de eitjes de jonge rupsen, die onmiddellijk een kokertje maken, dat zij tijdens hun groei telkens vergroten. Aangetaste kledingstukken, tapijten, dekens enz. kan men bespuiten met een DDT-praeparaat dat een vergiftig laagje op de bespoten oppervlakte achterlaat. Indien men een goed sluitende klerenkast of een grote kist heeft, dan kan men de kledingstukken bestrooien met paradichloorbenzol. Deze stof werkt, als de concentratie hoog genoeg is, dodelijk; daarnaast is het in lagere concentratie een sterk motwerend middel.
Kledingstukken worden er niet door aangetast. Doordat deze stof vluchtig is, kan men de doordringende geur gemakkelijk weer uit de kledingstukken doen verdwijnen door te luchten en te kloppen. Men moet paradichloorbenzol bij voorkeur niet in slaapkamers toepassen. De damp veroorzaakt hoofdpijn. Vrieskasten verdienen aanbeveling voor het bewaren van bont.