L., fam. Leguminosae, asem (Mal. en Jav.), tamarinde (Ned.), is een hoge, fraaie, altijdgroene boom uit trop.
Afr., die sinds onheugelijke tijden in de droge, warme streken van Az. en Indon. op woonerven en als laanboom langs wegen wordt aangeplant. Bast, bladeren en vruchten worden medicinaal gebruikt. De rijpe peulen bevatten een smakelijk moes, dat tot confituur en in verschillende inheemse gerechten wordt verwerkt. De pluk der vruchten van laanbomen wordt op Java wel verpacht. Madoera en O.Java voeren grote hoeveelheden tamarindemoes uit. Hiervoor worden de peulen geschild, in de zon gedroogd, van vezels en zaden ontdaan en met een weinig zout vermengd.
Het moes wordt dan tot ballen of platte koeken gekneed en is geschikt voor uitvoer, wanneer dit de gewenste bruinzwarte kleur gekregen heeft. De tamarinde uit India is met zout geconserveerd en wordt vooral gebezigd voor medicinale doeleinden en verder voor kerrie’s en sausen. Door Jamaica wordt gesuikerde tamarinde geëxporteerd, welke voorn. in Italië wordt gebruikt voor siroop en bonbons. Het vruchtmoes is ook een uitstekend materiaal voor het reinigen van metalen.Het zware, witte hout is niet duurzaam en wordt slechts als brandhout gebruikt. Soms wordt in zeer oude bomen een kleine onregelmatige kern van zeer fraai, donker paarsbruin hout gevormd, dat gezocht is voor snijwerk en wandelstokken.