noemt men in de houtmeetkunde al het bovengrondse hout van een boom, dat niet tot het stamhout behoort. Het t. wordt meest na uitsnoeiing tot brandhout opgewerkt in stapelmeters met 4% overmaat in hoogte voor het nazakken.
Het niet uitgesnoeide t., het z.g. takrijshout, wordt ook in stapelmeters opgewerkt, doch met een overmaat van 30 % in hoogte, dan wel tot takkenbossen gebonden met een omvang van 75 cm om de band en 0,95 m lengte. De takkenbossen moeten ten minste 3 knuppels van ten minste 5 cm doorsnede bevatten. Het niet te verkopen t. blijft als takbemesting in het bos liggen.