1. (algemeen) S. betekent evenmaat, evenredigheid in vorm en grootte van delen
t.o.v. een geheel. In de omgangstaal spreekt men van s. als er sprake is van 2 voorwerpen of 2 delen van een lichaam, die elkaars spiegelbeeld zijn. S. vertoont b.v. ons lichaam (althans uitwendig) t.o.v. een vlak, dat men zich door de wervelkolom en de neuspunt kan denken; onze beide handen zijn symmetrisch.
Plantk. gebruikt men dit woord ook bijna alleen in deze zin. De eenvoudigste s. verhouding toont een bol: ieder plat vlak door het middelpunt gaande is hier een symmetrie-vlak. Deze s. vindt men alleen bij sommige eencellige algen. Weliswaar naderen ook sommige cacteeën de bolvorm, maar hier is toch steeds een basis en een top (z. Polariteit); de as (de symmetrie-as), die beide polen verbindt, d.i. de lijn, die wij ons in het midden, in de lengte verlopend, kunnen denken, is tevens de lijn, waar alle symmetrievlakken doorgaan. Bij zo’n Cactus zijn er een onbepaald (groot) aantal s.-vlakken, die alle de plant in de lengte in symmetrische helften verdelen (zolang althans de s. niet verstoord wordt door zijscheuten, bloemknoppen e.d.).
Men noemt dit polysymmetrie of wel straalsgewijze s. (= radiale of radiaire s.). Radiaal-symmetrische organen hebben dus geen voor- en achterkant en ook geen linker- en rechterzijde. De meeste wortels en vele stengels behoren, althans aanvankelijk, tot dit s.type. Is het aantal symmetrievlakken door de as echter niet onbeperkt, maar > 2, dan spreekt men van actinomorph (b.v. een vijftallige bloem met 5 symmetrievlakken). Bij de meeste bladeren is echter maar één s.-vlak mogelijk: dat wat men zich door de middermerf loodrecht op de bladschijf kan denken. Zulke organen zijn dus mono-symmetrisch (mono — een); aangezien er hier ook een voor- en achterhelft (rug- en buikzijde) aan te onderscheiden is, noemt men ze ook vaak dorsiventraal of zygomorph.
De bisymmetrische organen staan tussen de beide genoemde typen in. Door de aanwezigheid van 2 loodrecht op elkaar staande s.vlakken zijn hier voor- en achterhelft en tevens linker- en rechterhelft symmetrisch. Platte stengeldelen, b.v. van Opuntia, kunnen dit, veel zeldzamere, s.-type vertonen. Sommige auteurs spreken hier van bilaterale symmetrie.
de grootste verscheidenheid, wat de s. betreft geven de bloemen te zien. Volkomen asymmetrische bloemen, zulke dus, waar geen enkel s. vlak aanwezig is, zijn er niet veel. De meeste zijn óf monosyrnmetrisch (= zygomorph) óf polysymmetrisch (= radiaal s. of actinomorph). Niet echter alle kransen van een bloem zijn in dit opzicht gelijk; zo kan b.v. de kelk radiale s. vertonen, terwijl de kroon monosymmetrisch is (z. voorts Bloem).
2. (architectuur) In de architectuur en tuinarchitectuur is s. een veel voorkomend begrip. Vóór 1800 waren bijna alle tuinen symmetrisch, in de cottagestijl komen veel symmetrische onderdelen voor. S. kan een middel zijn om een rustig afgewogen compositie te verkrijgen, maar leidt vaak tot verveling. In moderne kunstwerken vermijdt men de s. en zoekt naar onsymmetrisch (dynamisch) evenwicht, dat levendiger en verrassender werkt.