is een gesl. van bomen en struiken van de fam. Styracaceae, verbreid over Am., Az. en Indon.
Voor Indon. zijn de volgende 2 soorten van belang: ,S. benzoin DRYAND., kemenjan (Mal.), een middelmatig hoge, snelgroeiende boom uit de laaglanden bergregenbossen van Sumatra, die veel voor herbebossingen op Java is gebruikt. De boom is bekend geworden door zijn aromatische benzoëhars, die door aantapping uit de bast kan worden gewonnen. Hij wordt voor dit doel door de bevolking van Sumatra wel aangeplant op verlaten ladangs. Slechts op arme zandgronden wordt een goed product verkregen. Met de tap der bomen wordt op ca 7-jarige leeftijd begonnen.De tap geschiedt door met de punt van een kapmes kleine driehoekige verwondingen in de bast te maken. Het eerste product is van geringe kwaliteit en wordt gewoonlijk niet geoogst. De tap wordt om de 3 maanden herhaald, waarbij de harsproductie geleidelijk toeneemt om na 3 jaar op een constant niveau te komen. Op 17- à 19-jarige leeftijd is de boom uitgeput en sterft hij af.
S.paralleloneurum PERK., kemenjan (Mal.), is een kleine boom uit de bergregenbossen van Tapanoeli (M. Sumatra), die door de plaatselijke bevolking in het bos wordt geteeld om zijn bijzonder hoogwaardige benzoë-hars. De aantapping geschiedt op ongeveer gelijke wijze als bij de vorige soort.