Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Stoppelknol

betekenis & definitie

knol, herfstknol, herfstraap of knolgroen, Brassica rapa L. var. rapa THELL, vormt ons belangrijkste stoppelgewas, vooral op de zandgrond, waar het als regel in een bewerkte roggestoppel wordt geteeld. Vroege zaai, liefst eind Juli of eerste week van Aug. is gewenst. (Volgens boerenwijsheid moeten knollen op 10 Aug., Sint Laurens, gezaaid zijn.) Veelal wordt nog breedwerpig gezaaid, alhoewel rijenzaai met het oog op de mogelijkheid van schoffelen, zeker de voorkeur verdient; rijenafstand 25-40 cm.

Hoeveelheid zaaizaad ca 2 kg/ ha. Niet zelden mislukt de eerste zaai door sterke aantasting van de jonge plantjes door aardvlooien of door droogte. Met het plukken der s. wordt begonnen, zodra de knollen goed ontwikkeld zijn; men haalt dan elke dag naar behoefte een portie knolgroen naar huis.voert aanvankelijk bij in de weide en later op stal en gaat met plukken door, totdat de vorst invalt. Heeft men teveel voor stalvoedering dan kan men met succes inkuilen of anders voor groenbemesting onderploegen.

Lang groenblijven van het loof, goede plukbaarheid, goede knolvorm zodat weinig grond blijft aankleven, resistentie tegen knolvoet en geringe gevoeligheid voor koude zijn gewenste eigenschappen. Van s. bestaan zeer vele typen, die al naargelang de vorm van de knol (lang, halflang, rond of plat ), de kleur van de kop, en de vleeskleur in diverse groepen worden ondergebracht. Het loof van s. heeft een hoger drogestof- en ruweiwitgehalte dan de knol; een bladrijk gewas verdient daarom de voorkeur. Men kan de bladopbrengst nog verhogen door een flinke stikstofbemesting : 80 kg N/ ha), vooral bij tijdig zaaien van de middellate en late rassen. Het voer heeft een ongunstige invloed op de smaak en reuk van de melk, evenals van alle andere Brassica-soorten (z. Knollensmaak).

< >