is wel een der oudste houtbewerkingen, doch nu nog slechts van beperkte betekenis.
Goede splijtbaarheid toont zich door gelijkmatige, m.o.m. gladde splijtvlakken. de splijtbaarheid neemt af met stijgende splijt vastheid. Voor het kloven van brandhout komt een niet te hoge splijtvastheid op de voorgrond, terwijl voor de aanmaak van duigen, dakspanen, sportartikelen, enz. een goede splijtbaarheid van primair belang is. I.h.a. heeft het hout een hogere splijtvastheid en een geringere splijtbaarheid in tangentiale richting, dus in de richting van de groeizones of jaarringen, dan in radiale richting, dus langs de mergstralen. Dit geldt in het bijzonder voor houtsoorten met sterk ontwikkelde mergstralen, als eik en beuk. Daarentegen is bij houtsoorten met kruisdraad de splijtvastheid in het radiale vlak soms groter dan in het tangentiale.
De techniek heeft thans belangstelling voor de splijtvastheid i.v.m. houtconstructies (bout-, deuvel- en spijkerverbindingen, knooppunten enz.).