fam. Leguminosae.
P.indicus WILLD., angsana (Soend.) sena (Mal.), sono kembang (Jav.), zonnehout (Ned.) is een hoge, zware boom uit het laaglandmoesson- en strandbos van Indon., die om zijn dichte bladerkroon en geurige gele bloemen vaak als sier- en laanboom wordt aangeplant. Het hout van deze boomsoort is nogal variabel; de zware var. zijn fraai rood van kleur en duurzaam, geschikt voor huizen- en bruggenbouw, meubels en binnenbetimmeringen. Bekend is vooral het hout van grote uitwassen aan de stam, die het door de meubelindustrie zo gezochte Ambonse wortelhout leveren. De laanbomen gaan de laatste tijd vaak aan een virusziekte te gronde.Voor Z. Am. zijn van dit boomgesl. nog van belang: P.officinalis JACQ,. (syn. P.draco L.), water-bebe (Sur.), een lage, dunne boom uit de moerasbossen van de fïuyanas, Venezuela en Colombia en P. rohrii VAHL, hoogland-bebe (Sur.), een wat zwaardere boom uit de laaglandmoessonbossen van de Guyana's, Brazilië en Peru. Beide boomsoorten hebben een licht (s.g. — 0,40 0,45), zeer zacht, zwak, weinig duurzaam, geel- of grijswit hout, dat geschikt is voor de vervaardiging van kisten en huishoudelijke artikelen. Het bijzonder lichte hout der wortels wordt door vissers wel gebruikt als een surrogaat voor kurk.
In Congo komen talrijke soorten voor; P.soyauxii TAUB., ngula, bois de corail, c.a. soorten zijn grote bomen met donkerrood, zwaar, hard en fijndradig kernhout, geschikt voor luxe-meubelmakerij, ingelegd houtwerk, enz. De inheemsen bereiden uit dit hout een rode kleurstof.