De naam p. wordt gebruikt voor zeer uiteenlopende planten, die tot verschillende fam. en zelfs tot verschillende klassen behoren (z. b.v. Palmboompje, Palmhout en Palmtak).
1.(plantk.) De echte palmen (fam. Palmae of, volgens de nieuwste regels, fam. Arecaceae) vormen een der weinige fam. van monocotylen met houtige, meest onvertakte stammen. Daaronder zijn er verscheidene, die aan de top van een hoge, gladde stam een dichte bladerkruin dragen en een vorstelijke indruk maken. De bladeren zijn in volwassen staat in vele slippen verdeeld, die over een groot deel van de bladspil voorkomen (geveerde p.) of aan de top ervan waaiervormig bijeenstaan (waaier-p.). De indeling der fam. berust niet op dit zeer opvallende kenmerk, maar op de mate van vergroeiing der 3 vruchtbladen. Deze kunnen vrij of losjes vergroeid zijn, die tot 3 besvruchtjes uitgroeien, maar ook zijn er, die zeer stevig met elkaar vergroeid zijn en een 3- of I-hokkige steenvrucht leveren. Een grote groep bezit vruchten, die geheel bedekt zijn met dakpansgewijs dekkende, harde schubben, z.g. pantservruchten. De meestal kleine, niet bijzonder opvallende bloemen zijn in groot aantal verenigd tot bloei wijzen die in krop door stevige, vaak houtige schutbladen zijn omhuld, zodat een bloemschede wordt gevormd. De bloemen trekken door hun uiteenlopende geuren velerlei insecten, die kruisbestuiving bewerkstelligen. Tweehuizige p., zoals de dadelpalm, kunnen het zonder die hulp niet stellen. Bij de klapper helpen zelfs vogels mee.
De p. zijn voorn. bewoners van de tropen; de slechts één onvervangbaar groeipunt bezittende planten zouden door lage temp. spoedig ten dode zijn opgeschreven. In Z.Eur. komt echter nog één soort voor, de laagblijvende Chaniacrops humilis L., plaatselijk in grote aantallen. Behalve hoge en lage bomen zijn er enige lianen-geslachten, die zich aan de boomkronen der omgeving vasthouden met naar achter gebogen, korte, stevige haken onder langs de bladspil; de belangrijkste hiervan zijn de rotans Calamus en Daemonorops. Vaak gebeurt het dat het gewicht dezer lianen te groot wordt voor de boomkronen, de rotans zakken naar de grond, maar kunnen doorgroeien en weer het licht bereiken; bij herhaling ontstaan soms zeer lange stengels (100 a 200 m). De boomvormige p. hebben zon nodig, maar daarnaast veel vocht voor de grote bladmassa. Waar regenval niet regelmatig en overvloedig is, komen deze p. clan ook slechts voor nabij waterlopen en poeltjes, zoals overbekend is van de dadelpalm, de karakterboom van de oasen in de Sahara.
Verscheidene vertegenwoordigers dezer vormenrijke fam. zijn econ. van betekenis, soms zelfs van groot belang voor de mens. Het ligt voor de hand, dat in de trop. tuinen en parken heel wat p. wegens hun decoratieve werking worden aangeplant. Zetmeelproducten worden verkregen uit het merg der stammen van de sago-palm Metroxylon), even voordat deze slechts éénmaal bloeiende p. manbaar wordt. Uiterst belangrijke spijsolie-leveranciers zijn de Cocos nucifera L. en de Air. oliepalm (Elaeis guineensis JACQ,.). De olie komt voor in hun zaden en/of vruchten. Van plaatselijk belang is de winning van suikerhoudende sappen uit de stelen van afgesneden bloeiwijzen bij Arenga (Az.), Borassus (Afr., Az.) en Mauritia (Am.); deze sappen worden soms op suiker verwerkt, meestal op alcoholische dranken.
Eetbare vruchten levert behalve de klapper, een Zalacca-soort, een sterk gestekelde p. met gepantserde vruchten. De vruchtstenen van Areca (pinang) leveren een onmisbaar bestanddeel voor de sirihpruim in Indonesië.
Van tal van geveerde p. vinden de bladeren ruime toepassing als dakbedekking, vooral van tijdelijke woningen (o.a. van Nipa); ook worden deze bladeren tot draagmanden gevlochten. Zeer duurzame, maar grove en. zwarte vezels levert de Arenga in zijn bladscheden; veel fijnere, lichtgekleurde vezels verkrijgt men van de Afr. Raphia, zeer in zwang voor het aanbinden van planten. De stammen van de grote boomvormige p. kunnen in hun geheel of overlangs gehalveerd dienst doen in tijdelijke houtconstructies (Cocos, Livistona, e.a.) Vele soorten worden als sierplant gekweekt, b.v. soorten uit de gesl. Cocos, Rhopaloslylis, Phoenix, Howea, Chamaerops, Rhapis, e.a. Uit zaad uit het vaderland gekweekt, vooral in België en Z. Frankr.
J.G. B. BEUMÉE
2. Oude lengtemaat afgeleid van de breedte van de handpalm, gewoonlijk van 4 vingers. De maat verschilt van streek tot streek. In het metrieke stelsel = decimeter.