noemt men in de bosbedrijfsregeling een bosbedrijf, waarin bij de opbrengstregeling niet de strenge duurzaamheid in opbrengst van het gehele bedrijf, doch meer de individuele kaprijpheid (rentabiliteit) of de houtteeltkundige behandeling der afzonderlijke opstanden de doorslag geven. Deze wijze van opbrengstrege-
ling is in de laatste helft der 19e eeuw meer op de voorgrond getreden, omdat toen door de grote ontwikkeling van verkeer, handel en industrie de noodzaak van het aanhouden van een strenge jaarlijkse duurzaamheid voor elk afzonderlijk bedrijf veel van haar betekenis verloor.