1. (plantk.) M. noemt men slechts die afwijkingen van de normale vorm van een plantensoort, waarvoor men geen uitwendige oorzaak (milieu-factoren; andere organismen) kan aangeven en daardoor mogelijk een aanwijzing geven hoe vroeger het groeirhythme is geweest (atavismen). Zo b.v. het optreden van tweeslachtige bloemen bij een soort met éénsl., van vergroeiing van kroonbladen bij soorten met vrije kroonbladen, van vrije kroonbladen bij sympetale soorten, van een regelmatige kroon bij soorten met zygomorphe bloemen (pelorie), van een verbreding van stengels (fasciatie), van een spruit in het verlengde van de kegelas bij den of pijn.
Deze m. worden ook teratologica genoemd.Lit.: II. J. VENEMA, Afwijkingen bij planten, in ENSI, VI; O.PENZIG, Pflanzenteratologie, Berlijn 1921.
2. (veet.) Misvormde vrucht, monster.
Het ontstaan berust meestal op een recessieve erfelijke oorzaak.
Bekende vb. zijn o.a. het bulldogkalf en het dwergveulen. Ook spreekt men van een m. of monster als 2 vruchten met elkaar vergroeid geboren worden (Siamese tweeling).