is de met het jaargetijde wisselende wind, die zijn ontstaan te danken heeft aan de ongelijke verwarming en afkoeling van land en water. Men treft m. vooral aan tussen de keerkringen, in gebieden waar de passaatwinden gedurende een deel van het jaar worden vervangen door winden uit de tegengestelde richting, de m.
Zeer goed ontwikkeld zijn ze in de O. Ind. Archipel. In het jaargetijde, waarin de zon zich boven het Z. halfrond bevindt, ontstaat door de sterke verwarming boven N. Austr. een opstijgende beweging der lucht, die naar alle zijden een zuigende werking uitoefent. Daardoor wordt ten Z. van de evenaar de Z.O. passaat vervangen door de N.W. m. en de N.O.passaat, die ten N. van de evenaar waait, wordt over de evenaar heengezogen en gaat continu over in de N.W. m.
Tijdens de zomer van het N. halfrond wordt op dezelfde wijze door de zuigwerking van het verhitte .Aziatische vasteland de N.O.passaat ten N. van de equator verdrongen door de Z.W.m., die zich als een voortzetting van de over de evenaar heengezogen Z.O. passaat voordoet. Ook de passaatwind van het winterhalfjaar wordt m. genoemd. Het systeem van de Z.O. en de Z.W.m., resp. ten Z. en ten N. van de evenaar, wisselt derhalve af met de combinatie N.W. en N.O.m. De overgangstijden tussen de m. worden kenteringen genoemd. Aangezien verreweg het grootste deel van de archipel op het Z. halfrond ligt, is de afwisseling van N.W. en Z.O.m., of kortweg W. en O.m. genoemd, van overwegende betekenis. De namen W. en O.m. worden in de gehele archipel gebruikt voor de betreffende jaargetijden.
De W. m. is vochtig. De O. m., die uit het hogedrukgebied van Austr. komt en een korte weg over zee heeft afgelegd, is droog. Tiet moessonklimaat is een tussenvorm tussen het Af- en Aw-klimaat, met duidelijke droge tijd, maar zo kort dat zich nog een tropisch regenwoud kan ontwikkelen (z. Klimaatindeling).