Het econ. leven staat bloot aan conjunctuurwisselingen. Men duidt met het woord crisis zowel de plotselinge omslag na een hoogconjunctuur aan, als de periode van achteruitgang, die er op volgt.
Indien men spreekt over een l., heeft men echter speciaal het laatste voor ogen. Een l. is dus zoveel als een laagconjunctuur in de landb. (een malaisetoestand, een depressieperiode) . In tegenstelling tot de industrie, waar de depressie i.h.a. ten gevolge van de conjunctuurbeweging in het econ. leven optreden en waar zij zich na verloop van enige tijd doorgaans automatisch weer herstellen, zijn de oorzaken van een l. meestal dieper te zoeken, nl. bij structurele veranderingen in de agrarische productie.Het herstel van een l. laat dan ook i.h.a. veel langer op zich wachten en komt veel moeilijker tot stand dan dat van een industriële crisis. D.i. ook toe te schrijven aan bepaalde verschillen tussen landb. en industrie. Zo b.v. de grote hoeveelheid vast kapitaal in de landb. geïnvesteerd, de gehechtheid van de boer aan zijn bedrijf, het verschijnsel van de gezinsarbeid, het verschil in de vraag naar landbouw- en industrieproducten, enz. Door de relatief grote hoeveelheid vast kapitaal in het bedrijf van een boer belegd, kan het voor hem in een tijd van malaise nog lange tijd raadzaam zijn om te blijven doorproduceren in plaats van zijn bedrijf stop te zetten. (Het is immers econ. verantwoord om zo lang te blijven doorproduceren als de variabele kosten maar worden goedgemaakt.) De gehechtheid van de boer aan zijn grond draagt er bovendien toe bij, dat hij liever met een zeer laag inkomen genoegen zal nemen, dan dat hij de productie zal stopzetten. Het aanwezig zijn van gezinsarbeid dwingt hem bovendien niet tot loonbetaling, waardoor de zo juist aangegeven reden nog wordt versterkt. Verder hebben diverse industriële artikelen een elastische vraag, d.w.z. bij prijsdaling wordt er naar verhouding meer van gekocht.
Bij landbouwproducten, vooral bij de producten, die tot de eerste voedingsmiddelen behoren (graan, aardappelen), zien we dit niet. De behoefte hieraan is binnen bepaalde grenzen gegeven en fluctueert niet sterk op grond van prijsveranderingen. Hier komt nog bij, dat de boer, die het inkomen, dat hij geniet, graag wil handhaven, de nadelige gevolgen van prijsdaling wel tracht te voorkomen door zijn productie te vergroten. Dit zijn allemaal redenen, waarom een agrarische crisis van langdurige en slepende aard is.
Ned. heeft in de laatste 100 jaar 2 grote landbouwcrises doorgemaakt. De eerste begon omstreeks 1878 en werd veroorzaakt door de snelle opkomst van de graanproductie in de overzeese landen (Ver. St., Argentinië) en in Rusl. Door de verbeteringen in het spoorweg- en in het scheepvaartverkeer kon dit graan, speciaal tarwe, goedkoop op de Eur. markt worden gebracht. De tarwebouw in Ned. werd hierdoor niet meer lonend en geleidelijk aan breidde de crisis zich over de gehele landb. uit. Na een moeizame periode van aanpassing is de landb. deze crisis weer te boven gekomen.
In de akkerbouw zijn de boeren zich gaan toeleggen op de verbouw van producten, die lonender waren dan tarwe (zaden, handelsgewassen, aardappelen, suikerbieten); in de gemengde bedrijven en in de veehouderij trad er een veel ingrijpender structuurverandering in. Drie factoren, nl. de uitvinding van de kunstmest, de uitvinding van de centrifuge en de opkomst van het coöperatiewezen, gaven daar het aanzien aan een bloeiende veredelingsproductie (productie van bacon, boter, kaas en eieren).
Omstreeks 1930 trad er voor de tweede maal een grote l. in. De oorzaken van deze l. lagen veel dieper. De Ned. landb. was in de loop der jaren steeds meer producten voor de export gaan produceren (veredelingsproducten, tuinbouwproducten). Hierdoor was zijn positie steeds kwetsbaarder geworden. Gedurende de 1e wereldoorlog was de agrarische productie in verschillende delen van de wereld sterk uitgebreid. Na de oorlog herstelde de landbouwproductie van Eur. zich echter vrij spoedig en dit leidde er toe, dat vrijwel tegelijkertijd met het uitbreken van de industriële crisis van 1929 de afzetmarkt voor de landbouwproducten in elkaar stortte.
Voor Ned. bleek in de loop der jaren duidelijk, dat de l. van structurele aard was. Verscheidene overzeese landen konden de veredelingsproducten tegen een lagere prijs op de Eur. markt brengen dan Ned. De Ned. Regering heeft in de dertiger jaren een ingewikkeld stelsel van landbouwcrisismaatregelen uitgedacht, opdat de boeren het hoofd boven water zouden houden. De 2e wereldoorlog luidde op onverwachte wijze weer een periode van voorspoed voor de landb. in. Door deze oorlog werden de diepere oorzaken, waardoor de Ned. landb. gedurende de dertiger jaren de concurrentie tegen bepaalde andere landen niet kon volhouden, evenwel niet weggenomen.
G. GREIDANUS
In België maakte de landb. in de jaren 1835 een crisis door; om een prijsstijging van de granen te bekomen, werden in dat jaar invoerrechten met mobiele schaal geheven op tarwe en haver. In 1845 werden de tolrechten afgeschaft en tot 1880 kende de landbouwproductie een betrekkelijk grote stabiliteit. De helft van de beteelde oppervlakte werd ingenomen door graanvruchten, daar de voeding der bevolking nagenoeg volledig op de inlandse productie was afgestemd; i.v.m. dit feit was ook de teelt van de aardappel zeer belangrijk. Toen deze teelt in 1845 door de z.g. aardappelziekte werd aangetast, had dit een echte hongersnood ten gevolge. De steeds toenemende beweging voor vrijhandel had tot gevolg dat de invoer van buitenlandse tarwe een snelle stijging vertoonde, nl. van 80.000 t in 1860 tot 400.000 t. in 1880. Mede door verlaging van de overzeese vervoerskosten drukte deze invoer de tarweprijs.
Deze daalde van 60 frs in 1865 tot 13 frs in 1893. In de jaren 90 zijn talrijke boeren ten ondergegaan, doch de Belgische landb. in zijn geheel kwam de crisis te boven, dank zij de stijging van de prijs der veeproducten en het verwerken van de plantaardige producten tot vlees, melk, boter en eieren. De toenemende koopkracht van de werklieden uit de meer en meer bloeiende nijverheid was aan het succes van deze omschakeling niet vreemd. De maatregelen, door de regering genomen (oprichting van het Min. van Landb. in 1884), vooral i.v.m. de bestrijding van de vervalsingen in de meststoffenhandel, de voorlichting van de landbouwers door hun beroepsorganisatie (oprichting van de Belg. Boerenbond in 1890) evenals de bevordering van het landbouwcrediet langs de Raiffeisenkassen en de verbetering van de uitbatingstechniek hielpen de Belg. landbouw over de moeilijkheden heen. In de volgende jaren steeg de tarwe-invoer voortdurend (1.424.000 t in 1910), terwijl het met tarwe bebouwde areaal van 275.000 ha in 1880 tot 161.000 ha daalde in 1910.
Veel bouwland werd in weiland herschapen en de rundveestapel groeide van 1.382.000 stuks in 1880 tot 1.880.000 stuks in 1910. Na de oorlog 1914-18, die de veestapel sterk had gedund en de landbouwgrond had uitgeput, werd de veestapel spoedig op 1.200.000 stuks gebracht en konden de door het oorlogsgeweld verwoeste streken van W. Vlaanderen na enkele jaren opnieuw in gebruik worden genomen. Tot 1929 bleef de conjunctuur gunstig voor de Belg. landbouw, doch toen trad een daling in van de tarweprijzen, die ten gevolge van de stijgende productie in de Ver. St., Canada, Argentinië en Austr. tot in 1931 aanhield. Deze tweede grote l. had tot gevolg, dat in België de goudprijs van de landbouwproducten lager lag dan tijdens de l. van 1893. Dank zij het ingrijpen van de georganiseerde boerenstand in het economisch beleid van de bedrijfsregeling, dank zij mede de door de Regering getroffen maatregelen (tolrechten, vergunningstaksen bij de invoer, contigentering) en het verlenen van subsidiën aan bepaalde teelten kon de Belg. landb. in zijn geheel aan deze 1. het hoofd bieden.
A. G. DUMON.