(1765-1849) was aanvankelijk Doopsgezind predikant, doch had daarnaast grote belangstelling voor de plantk. In 1800 werd K. benoemd tot commissaris van landb., in welke kwaliteit hij veel en nuttig werk deed, o.a. door de organisatie van de Commissiën van Landb., die een belangrijke taak moesten vervullen bij het samenstellen van een landbouwstatistiek.
Ook redigeerde K. het Magazijn van Vaderlandschen Landbouw, een periodiek, dat veel wetenswaardigs over de landb. in het begin der 19e eeuw bevat. In 1815 werd K. hoogleraar in de landhuishoudkunde aan de Universiteit in Utrecht, welk ambt hij 20 jaar bekleedde.