Cucumis salivus. Dit gewas stamt waarschijnlijk uit Voor Indië en wordt in Ned. voorn. onder glas geteeld.
Men onderscheidt kas- en platglaskomkommer.De kas-k. worden voorn. in Loosduinen geteeld in speciale komkommerkassen. Voor deze teeltwijze vindt het uitzaaien begin Dec. plaats. Na enige malen verspenen wordt meestal opgepot in overjarige staalgrond. In de eerste helft van Jan. wordt uitgeplant op 0,50 m afstand. Dit uitplanten geschiedt op bedden van 0,70 in breed en 0,40 m hoog. de bedden van verse staalgrond worden 14 dagen voor het uitplanten in de kassen gebracht en enige malen omgezet. De kas wordt dan reeds gestookt om schadelijke dampen te laten ontwijken.
Na het uitplanten laat men de kop van de planten rechtstandig opgroeien en pas als de plant de nok van de kas heeft bereikt, wordt de kop er uitgehaald. De zijscheuten tot op 40 cm hoogte worden verwijderd; de overige snoeit men meestal op twee bladeren in. Aan deze scheuten, die met raffia aan draden worden gebonden, houdt men de eerste vruchten.
Ook in warenhuizen worden wel k. geteeld. In de stookwarenhuizen vindt de teelt een maand later plaats dan in de kassen. In plaats van staalgrond gebruikt men in de warenhuizen ook wel broeimest. Het opleiden geschiedt niet steeds aan draden, doch vaak aan touwtjes. In dit geval worden de zijscheuten niet aangebonden. Het ras, dat onder glas steeds wordt gebruikt, is de Spotvrije.
De teelt van de platglas-k. kan men onderscheiden in een vroege, een middelvroege en een late teelt.
Voor de vroege teelt wordt begin Febr. uitgezaaid; daarna worden de planten 3 à 4 maal verspeend. Dit geschiedt in een trekkas. De verdere opkweek vindt ook wel in een trekkas plaats, doch meestal in een plantenrij, waarin een extra hoeveelheid broeimest is aangebracht. De verdere opkweek geschiedt als steekplant (= zonder pot) of als potplant ( in potten). Eind Mrt wordt op de bestemde plaats uitgeplant op rijen, die met verse broeimest zijn ingezet.
De middelvroege teelt vindt plaats op later aangelegde rijen of op rijen waar gedurende de winter broeisla is geteeld. Voor deze teeltwijze wordt ca 3 weken later uitgezaaid.
De late teelt vindt plaats op rijen met zeer weinig, of in het geheel geen broeimest. Vaak komt deze teeltwijze voor op de vochtige gronden. Uitgeplant wordt eind Apr. en gedurende Mei.
De manier van opkweken vindt vrijwel steeds op dezelfde manier plaats als bij de vroege teelt beschreven. Vaak worden hierbij, ter voorkoming van Fusarium, de planten geënt op Cucurbita Ficifolia. die voor deze ziekte onvatbaar is. Dit enten geschiedt meestal als de planten ca 14 dagen oud zijn. Ter voorkoming van deze e.a. ziekten wordt de grond ook vaak gestoomd. In kassen wordt voor de komkommerteelt de grond jaarlijks gestoomd.
Bij de platglasteelt wordt voorn. als volgt gesnoeid. Zodra de plant 4 of 5 bladeren heeft, wordt het kopje uit de nog jonge plant genomen. Er ontstaan dan 3 of 4 goede scheuten en deze worden als hoofdranken over de beschikbare ruimte verdeeld. De zijranken, die hieraan komen, worden op 1 of 2 bladeren gesnoeid. Afgedragen ranken en oud blad worden ook weggenomen. Gele k. worden vaak ongesnoeid gelaten.
Groene k. worden veel geteeld voor export. Als regel wordt hiervoor de vroege of middelvroege teeltwijze toegepast. Enkele bekende rassen zijn Spiers en Telegraph.
Witte en gele k. teelt men meestal laat. Bekende witte zijn: Lange Witte, Westlandse Halflange Witte en Betuwse Witte. Gele zijn: Lontse Halflange Gele en Amsterdamse Lange Gele.
De voornaamste centra voor de komkommerteelt zijn: Delft, Pijnacker, Loosduinen, Rotterdam e.o. Ook in de omgeving van Amsterdam teelt men veel platglas-k. en verder in het gebied van iedere belangrijke groenteveiling. In België vooral rond Antwerpen en Mechelen.
De jaarlijkse productie in Ned. bedraagt ca 50.000 t, waarvan ongeveer de helft wordt geëxporteerd.
J. M. RIEMENS.