Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 18-11-2021

Karn

betekenis & definitie

1. (zuivelbereiding) Vat of ton (karnton), waarin de boter uit de melk of room wordt afgescheiden. In de loop der jaren zijn talloze modellen van k. in gebruik geweest.

De alleroudste bestonden waarschijnlijk wel uit een dierenhuid. de voor de afscheiding van de boter vereiste, klutsende beweging van het karnsel kan worden verkregen door de gesloten, voor iets minder dan de helft gevulde karnton heen en weer te bewegen (schommelkarn) of om een as te laten wentelen (draaikarn) of door de inhoud van de ton op een of andere wijze te slaan of te klutsen. Vanouds werd in Ned. algemeen de slootkant gebruikt. In de Ned. zuivelfabrieken gebruikte men eerst vrijwel uitsluitend de Holsteinse karn. Deze heeft thans plaats moeten maken voor de karnkneder. Een uitvoerige beschrijving van alle mogelijke karnen vindt men bij BENNO MARTINY. Kirne und Girbe, Berlin, 1895.2. (volksk.) In honderden volksverhalen is sprake van een behekste k., zodat er van de beste melk geen boter kwam. Het middel bij uitstek tegen het beheksen was, een roodgloeiend hoefijzer in de k. met melk te werpen en daarbij de naam van de heks te noemen; dan werd deze met dat ijzer gebrand. Andere middelen waren: de melk roeren met een lijsterbestak; een stukje hoorn van de eenhoorn in een gaatje van de karn steken; met de pols naar de duivelbanner gaan. Er moest tegen de heksen altijd een huissleutel onder de k. liggen. Behalve van heksen had men ook last van werkgeesten. Deze deden geen kwaad, maar ze hielden de hele nacht de k. gaande, alsof ze druk aan de arbeid waren. Daarom moest des avonds de k. worden vastgezet.

< >