Bastvezel, welke gewonnen wordt uit de bast van twee Corchorus-soorten, nl. C.capsularis en C. olitorius (fam.
Tiliaceae). Men onderscheidt de j. in verschillende kwaliteiten, zoals scrajgunge (de beste kwaliteit met een fijne, blanke vezel), nerajgunge (iets grovere vezel), dacca (harde, bruingele vezel), rejections korte, harde vezel) en cuttings (de afgesneden worteleinden). De jute-productie in Voor-lndie bedroeg in 1946 -47 10.000.000 balen van 400 lbs. In het begin van de 19e eeuw werd de j. voor het eerst in Eur. geïntroduceerd en is thans nagenoeg onmisbaar geworden. De vezels kunnen tot 3 m lang worden en zijn gewoonlijk sterk verhout, vrij grof en stug. Voor de cultuur, enz. z. Corchorus.