Wanneer twee golfbewegingen elkander doordringen, spreekt men van i. Men kan zeer gemakkelijk i. waarnemen aan oppervlaktegolven op water uitgaande van 2 centra van verstoring (b.v. veroorzaakt door het inwerpen van 2 stenen dicht bij elkaar).
Daar, waar de uitwijking van de beide golfsystemen gelijkgericht is op het punt van ontmoeting, treedt versterking van de waterbeweging op, is de uitwijking niet gelijk gericht, dan treedt verzwakking op. (Waar 2 golven op elkaar stoten is het resultaat een hogere golf; waar een golf en een dal elkaar ontmoeten vernietigen ze elkaars effect en blijft het water in rust.)De i. van 2 golfsystemen van dezelfde frequentie is in de stationnaire toestand algemeen te beschrijven m.b.v. het begrip fase. Is de fase gelijk dan krijgen we maximale versterking; wanneer de fase tegengesteld is treedt maximale verzwakking op. Wanneer de golfbeweging niet stationnair is kan de fase in één der centra b.v. plotseling veranderen. Gebeurt dit steeds gelijktijdig in beide centra, dan blijven de faseverschillen in een willekeurig punt, waar men de i. waarneemt, dezelfde en men zal steeds hetzij versterking hetzij verzwakking vinden. De trillingen welke de golven tot gevolg hebben zijn dan cohaerent. Vinden de veranderingen in fase geheel onafhankelijk in beide centra plaats, dan vindt men nu eens versterking dan weer verzwakking en men neemt i.h.a. geen i. meer waar. De trillingen heten dan incohaerent. Ook kan gedeeltelijke cohaerentie voorkomen.
Bij de i. van licht verkrijgt men cohaerentie door een lichtbron met zijn spiegelbeeld of 2 spiegelbeelden onderling als centra te gebruiken of wel 2 beelden, die op andere wijze van dezelfde lichtbron zijn verkregen, b.v. door breking door een prisma. Twee verschillende lichtbronnen interfereren niet, daar de lichtuitzending van de atomen en moleculen in de beide lichtbronnen incohaerent is. De nauwkeurige golflengtemetingen van het licht, die ook als standaard voor de lengtemeting worden gebruikt, geschieden met behulp van i. In vele spectraalapparaten, speciaal de roosterspectograaf, wordt gebruik gemaakt van de uitdoving bij tegengestelde fase. Slechts van een zeer klein golflengtegebied is de fase der verschillende golfbewegingen die men laat samenkomen dezelfde, voor andere kleuren vindt uitdoving plaats.
Bij golfsystemen, waarvan de frequentie verschillend is, zijn de verschillen in fase niet constant en daardoor krijgt men incohaerentie. Slechts wanneer het frequentieverschil zo klein is dat het faseverschil langzaam verandert, vergeleken met de frequentie, dan neemt men nog duidelijk i. waar, waarvan het beeld echter in de loop van de tijd verandert. Men spreekt dan van zwevingen, die vooral bij geiuidstrillingen bekend zijn.
W. R. VAN WIJK.