1. F. is in de nat. in gebruik bij de leer der trillingen.
Wanneer een slinger zich beweegt tussen de punten a en b, terwijl m het midden is, en de beweging van de slinger gedacht wordt te beginnen in punt m, waarna de slinger komt achtereenvolgens in a, m, b, m, dan is één volledige slingerbeweging volbracht. In a is ¼ van de beweging volbracht, in b ¾. Men zegt dan dat de f. in a is één kwart, in b drie-kwart. In m is de f. op de weg naar à nul, doch op de weg naar b een half.Zijn er twee slingers, waarvan de een bij m is op weg naar a, f. nul en de ander op het zelfde ogenblik in m doch op weg naar b, f. een half, dan hebben de twee slingers, resp. trillingen, een faseverschil van een half. Aangezien de trillingstijd, resp. slingertijd, de tijd is die verstrijkt, wanneer een volledige slingerbeweging, resp. trilling, dus m, a, m, b, m, of a, m, b, m, a, is uitgevoerd, geeft de f. ook aan welk deel van de trilling uitgevoerd is.
Bij de golfbeweging van het licht speelt de f. een belangrijke rol.
2. In de scheik. kent men het begrip f. bij de heterogene evenwichten, die in de fasenleer behandeld worden. Bij 0°C en 1 atm. is ijs in evenwicht met water en waterdamp. Ijs, water en waterdamp zijn drie f. in dit heterogene systeem, terwijl elke f. afzonderlijk homogeen is. Een f. is dus een homogeen gedeelte in een heterogeen systeem.
3. Ontwikkelingsperiode van een opstand: onderscheiden in een jonge-, dichte-, staken- en boomfase.
De jonge fase is de periode vanaf de aanleg van de cultuur totdat volledige sluiting is ingetreden.
De dichte fase is de 2e periode; het bos vormt een levensgemeenschap. De onderlinge strijd om het bestaan is begonnen, hetgeen leidt tot natuurlijke selectie. Er valt geen licht op de grond; daardoor is er geen onkruidgroei en kan zich in sommige gevallen al strooisel ophopen.
De stakenfase is de 3e periode, die van de hoogste groei en van de dunningen. De bomen stellen in deze f. de hoogste eisen aan de groeiplaats, vooral aan lucht en vocht.
De boomfase is de laatste periode. De opstand heeft de manbare leeftijd bereikt en zijn lengtegroei voorn, afgesloten. Periode van diktegroei en van fructificatie. Er komt belangrijk meer licht op de bodem, hetgeen vaak bodemverpleging door onderzaaiing nodig maakt. De boomfase eindigt in de veiling of natuurlijke verjonging van de opstand.
4. (plantensoc.) Een phytocoenose (concreet) of vegetalietype (geabstraheerd), dat op te vatten is als een stadium in de successie binnen één associatie. De achtereenvolgende fasen omvatten dus de ontwikkeling van associaat of associatie van aanvang tot einde. Men onderscheidt o.a. initiale, juveniele, optimale, terminale f. (z. ook Stadium).