(1) Hyacinthus orientalis L., fam. Liliaceae.
Ontwikkeling der cultuur. Volgens de overlevering is de h. ontsproten uit het bloed van HYAKINTHOS, gedood door de discus van APOLLO. Het is een meerjarig bolgewas, omstreeks 1500 uit Klein Az. in V. Eur. ingevoerd. De stamvorm was blauw en enkelbloemig. Het bezitten van een zeer gevarieerde collectie was gedurende de volgende 2 eeuwen het doel der welgestelde bloemenliefhebbers. In de 18e eeuw was de h. de modebloem, die zelfs de tulp verdrong.Het eerste teelteentrum ontstond te Haarlem. De beteelde oppervlakte was toen gering, maar de teelt werd vakkundig bedreven. In de 19e en 20e eeuw kwam er toenemende vraag naar h., ten gevolge van gewijzigde econ. toestanden, nieuwe gebruiksmogelijkheden en export. Hierdoor ontstond teeltuitbreiding, die door de speciale eisen, welke de h. aan de bodem stelde, beperkt bleef tot de eerste klas gronden in de bloembollenstreek. Door wetenschappelijk onderzoek werd de kwaliteit van het product belangrijk verbeterd. De grootste beteelde oppervlakte werd bereikt in 1933. Toen deed de algehele wereldcrisis zich gelden. Weldra overtrof het aanbod de vraag. Ten einde de juiste verhouding te herstellen werden door de overheid maatregelen genomen, nl. teeltbeperking en teeltvergunning. In 1948 werden de econ. vooruitzichten voldoende gunstig geacht tot het vrijgeven van de teelt van h. Uit econ. oogpunt bezien, is zij nu de meest belangrijke en tevens de meest kapitaal- en arbeidsintensieve cultuur.
Sortiment. In de 18e eeuw waren er op een zeker tijdstip 2000 verscheidenheden. Ten gevolge van gewijzigde handelseisen en cultuurmaatregelen verminderde het aantal in 1910 tot 400. Het handelssortiment omvatte in 1953 nog 35 40 verscheidenheden, als volgt naar de bloemkleur gegroepeerd:
Enkel rood-rose . . . 217 ha Enkel geel 31 ha
Enkel wit 134 ha Enkel paars 5 ha
Enkel blauw .... 174 ha Dubbele h 1,5 ha
De verscheidenheden: Pink Pearl (rosé), l'Innocence (wit) en Bismarck (blauw) vormden ruim 40% van de totale oppervlakte.
Bouw van de plant. Bol. Op een plat stengelstuk (schijf, bodem staan een groot aantal dicht ineengesloten schubben. Jaarlijks komen er in het centrum nieuwe bij; deze zijn witvliezig on met reservevoedsel gevuld. Aan de buitenzijde sterven oude verbruikte schubben af. Zij zijn vlezig en dikwijls gekleurd. Op het midden der schijf staat de hoofdknop met de nieuwe bladeren en bloemtros. Tussen de schubben bevinden zich okselknoppen, die zich zeer langzaam tot nieuwe bollen ontwikkelen. Wortels ontslaan aan de basis der gehele schijf.
Bladeren. Jaarlijks worden eerst 2- 3 schedebladeren gevormd, die in de bol blijven. Vervolgens 4—7 loofbladeren. Alle missen de bladsteel. Schedebladeren en de onderste delen der afgestorven loofbladeren vormen de bolschubben.
Bloeiwyze. D.i. een bloemtros met 20-50 afzonderlijke bloempjes (nagels of kelken. Deze staal in het midden van de bladkoker en wordt gevormd tijdens de zomerbewaring. Het groeipunt is evenwel het gehele jaar tot bloemvorming te dwingen.
Teelt. Alleen de allerbeste bloembollengronden zijn voor de teelt van h. geschikt. Deze zijn grofkorrelig, kalkrijk en humusarm. Boven- en ondergrond zijn van gelijke samenstelling. Het grondwaterpeil heeft men volkomen in de hand. De planttijd is Oct.-Nov. Vóór het planten wordt een organische bemesting met stalmest gegeven; op een later tijdstip aangevuld met kunstmest. Het zorgvuldig nagekeken plantgoed plant men in regels (rijen) loodrecht op de lengterichting van het bed van speciale afmetingen. De planthoeveelheid varieert naar de maat der bollen. Daar de h. vorstgevoelig is, worden de bedden met een dikke laag riet bedekt. In het vroege voorjaar, vóór het opkomen, wordt het dek verwijderd om het gewas af te harden. Ter voorkoming van het stuiven bedekt men de bedden met een dunne laag gier. Staat het gewas boven de grond, dan begint men met dagvaarden. Zieke planten en afwijkingen worden verwijderd. Het tot aan het afsterven voortgezette ziekzoeken en bespuiten der planten ter voorkoming van ziekten, waarborgen een gezond gewas. De h. bloeit in Apr. Vóór het volledig uitbloeien worden de kelkjes ;de bloempjes) verwijderd (gerist). In Juli is het kruid afgestorven en worden de bollen gerooid. Ze gaan zo snel mogelijk naar de schuren om te drogen en gesorteerd te worden. Al naar het gewas leverbaar of plantgoed is, wordt de bewaring ingesteld op de
nieuwe bloei of groei. de verzending van het leverbaar naar binnen- en buitenland geschiedt in Aug. Scpt. De h. wordt gebruikt voor het forceren zowel in het groot voor kassen, als voor de huiskamer en voor perkbeplanting. De vermeerdering geschiedt kunstmatig vegetatief door hollen en snijden. Nieuwe verscheidenheden worden door zaad en door mutatie verkregen.
Ziekten. Aaltjesziek (oudziek, ringziek) wordt veroorzaakt door Ditylenchus dipsaci, een dierlijke parasiet, levende in bladeren en bol. Geelziek (nieuwziek) wordt veroorzaakt door Xanthomonas hyacinthi, een bacterie, die bladeren in de bol aantast. Het grijs is een virusziekte, kenbaar in het blad. Huidziek wordt veroorzaakt door bacteriën, die de buitenste schubben aantasten. Spouwers noemt men de planten, die door onjuiste cultuurmaatrcgclen de bloemtros uitstoten. Vuur, Botrytis hyacinthi, is een zwam, die de bladeren aantast. Witsnot ontstaat door bacteriën, die de bol vernietigen. Wortelrot, Fusarium culmorum, is een zwam, die op de wortels parasiteert. Zwartsnot, Sclerotinia bulborum, is een zwam, die bladeren en bol aan tast. A. F. VLAG
(2) H.candicans, z. Caltonia candicans.