Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Haan. (volksk.)

betekenis & definitie

(1) De h. was vanouds het zinnebeeld van de bliksem. Hij splijt de onweerswolken en zuivert de dampkring.

Zo is hij ook het afweerteken geworden. Vandaar de h. op de toren; hij weert het onweer af (z. ook Hagelkruis).(2) Ook is de h. een vruchtbaarheidsgeest, vereerd in Twente, waar hij als de stoppelhaan verscheen bij de oogst. Ook het oogstfeest zelf heet stoppelhanen.

In VI. België is h. de laatste pikkeling (hoeveelheid halmen met de pikhaak of welhaak bijeengehaald) van de graanoogst (ook mei genaamd). Men vlecht er zeer kunstig een strooien h. uit: ofwel wordt hij in garf gebonden en met bloemen versierd. Hij wordt feestelijk naar de hoeve gebracht en de oudste pikker heeft het voorrecht Item aan de pachteres te schenken. Deze trakteert de pikkers op koek van hesp en eieren.