Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Groeistoffen

betekenis & definitie

G. was de naam, welke oorspronkelijk door WENT werd gegeven aan het groeihormoon van het haver coleoptiel. De ongelijke verdeling van deze stof onder invloed van het licht of van de zwaartekracht bleek de oorzaak van de phototropie of de geotropie te zijn.

In de vloeistof, waarin de schimmel Rhizopus suinus gekweekt werd, is een stof gevonden, die eveneens de groei van de cellen van het havercoleoptiel deed toenemen; dit was β-indolylazijnzuur. Deze stof kon synthetisch worden bereid en het onderzoek van de groeistofwerking werd daarom voor een belangrijk deel m.b.v. deze verbinding gedaan.Door VAN DER LEK was gevonden, dat in de uitlopende knoppen van stekken een stof werd gevormd, die de wortelvorming aan het ondereinde van de stek bevorderde. Toedienen van indolylazijnzuur aan stekken bleek eveneens de vorming van wortels te stimuleren. Later werden nog andere effecten van indolylazijnzuur op planten gevonden, b.v. het veroorzaken van de groei van niet bestoven vruchtbeginsels, waardoor m.b.v. deze verbinding rijpe vruchten zonder zaad verkregen konden worden, b.v. bij vijgen en tomaten. Evenals het natuurlijke groeihormoon onderdrukt indolylazijnzuur, wanneer het aan de top van de stengel wordt toegediend, het uitlopen van de zijknoppen; het bevordert sterk de callusvorming; heeft invloed op de groei van het cambium : het veroorzaakt bij vele planten sterke epinastische krommingen van de bladeren; het gaat het vroegtijdig afvallen van bladeren tegen, enz.

Van chem. zijde heeft men zeer veel werk besteed aan de oplossing van de vraag, waarom het indolylazijnzuur zo actief was als plantengroeistof. Hiertoe heeft men een groot aantal andere verbindingen gemaakt, welke eveneens groeistofwerking op planten uitoefenden. Men hoopte op deze wijze een aan deze stoffen gemeenschappelijke chem. structuur te vinden, die voor de groeistofwerking verantwoordelijk zou blijken te zijn. Dit is slechts ten dele gelukt. Men heeft wel enige algemene eisen kunnen formuleren, waaraan de structuur van een stof moet voldoen, wil de verbinding groeistof eigenschappen bezitten. Waarom echter b.v. van twee stercoïsomere verbindingen, zoals het cis- en het transkaneelzuur de ene zeer sterk en de ander zeer zwak als g. werkt is nog niet bekend.

Bij dit chem. werk zijn een aantal andere stoffen gevonden, die evenals indolylazijnzuur gemakkelijk synthetisch bereid konden worden en die in sommige opzichten een sterkere groeistofwerking vertoonden. Bekend zijn als zodanig, b.v. het naphthylazijnzuur en het 2,4-dichloorphenoxyazijnzuur. Hoewel vele synthetische groeistoffen op de groei van het Avena-coleoptiel een veel zwakkere werking hebben dan de oorspronkelijk gevonden verbindingen, vat men alle stoff en, die één of meer van de bovengenoemde effecten op planten hebben, samen onder het begrip groeistof.

De ontdekking van de g. kwam voort uit zuiver fundamenteel onderzoek omtrent de interne regeling van de groei bij planten; dit werk, dat oorspronkelijk alleen van theoretisch belang scheen te zijn, heeft echter een groot aantal toepassingen in de praktijk gevonden. Indolyl- en naphthylazijnzuur worden gebruikt om de wortelvorming van stekken te bevorderen, naphthylazijnzuur wordt toegepast in praeparaten tegen het uitlopen van consumptieaardappelen in de bewaarplaats. β-naphthoxyazijnzuur en 4-chloorphenoxyazijnzuur zijn met succes gebruikt om, zonder bestuiving, vruchten van vijgen en van aardbeien te verkrijgen. Naphthylazijnzuur, 2,4-dichloorphenoxyazijnzuur en een aantal andere verbindingen zijn gebruikt als sproeimiddelen tegen het vroegtijdig afvallen van appels, peren en Citrus-vruchten.

In hoge concentraties kunnen g. voor de plant zeer schadelijk zijn. de mate van schadelijkheid is echter niet voor alle planten gelijk: er zijn soorten, die zeer hoge concentraties goed verdragen, terwijl andere soorten bij uiterst kleine concentraties van de g. reeds ernstig beschadigd worden. Hierdoor is het mogelijk, bepaalde g., die voor een landbouwgewas weinig en voor allerlei onkruiden sterk schadelijk zijn te gebruiken als chem. onkruidbestrijdingsmiddelen. Hiertoe wordt zo'n groeistof, tijdens een bepaald stadium van de ontwikkeling van de planten, over het gewas gespoten of verstoven De voor de g. gevoelige onkruiden sterven dan langzaam. Het voordeel van g. boven andere chem. onkruidbestrijders is, dat de g. niet slechts werkt op de plaats van toedienen, doch dat de dodende werking door de gehele plant voortschrijdt tot in de wortel.

Hoe de planten door de g. gedood worden is niet geheel bekend. In ieder geval treedt een ernstige verstoring van de groei op: stengels groeien zeer lang uit en krommen in alle richtingen; de jonge blaadjes komen misvormd uit de knop tevoorschijn. Soms krijgen de stengels over een grote lengte zoveel zijwortels, dat de opperhuid openbarst. Uiteindelijk houdt de groei op, de koolzuurassimilatie kan verstoord worden door afbraak van het bladgroen en de koolhydraatstofwisseling, m.n. het evenwicht tussen de vorming en de afbraak van suikers in de plant, wordt ernstig verstoord.

Tot de meest gebruikte onkruidbestrijdingsmiddelen behoren het 2,4-dichloorphenoxyazijnzuur (2,4-D), het 2-methyl-4-chloorphenoxyazijnzuur (MCPA) en het 2,4,5-trichloorphenoxyazijnzuur (2,4,5-T). Deze laatste verbinding doodt speciaal houtige gewassen, brandnetels, enz.

Naast de specifieke werking, en het voortschrijden van de beschadiging door de plant hebben de g. boven vele andere onkruidbestrijdingsmiddelen het voordeel van onschadelijk te zijn voor mens en dier. Daartegenover staat het gevaar, dat de groeistof bij het verstuiven door de wind wordt meegevoerd en ernstige schade kan veroorzaken aan cultuurgewassen, die er wel gevoelig voor zijn.

M. H. VAN RAALTE.

< >