In de statistiek wordt de frequentie in de klasse Xk-1 <x <xk vaak afgebeeld door het oppervlak van een rechthoek, die het klasse-interval (xk -xk-1) tot basis heeft. In de regel worden de klasse-breedten gelijk genomen (xk- xk-1 — c); dan zijn de frequenties evenredig met de hoogten der rechthoeken.
Wil men de frequentieverdeling opvatten als verwerkelijking van een (theoretische) kansverdeling, dan tracht men een vloeiende kromme aan te brengen zódanig, dat de kromlijnig begrensde strook tussen de ordinaatlijnen x = xk-1 en x = Xk gelijk oppervlak heeft met de frequentie rechthoek. Deze kromme lijn heet de ‘frequentiekromme’ of ‘-curve’; zij is een aan de empirische gegevens (de frequenties) met. enige willekeur ontleende figuur, die, voor zover ze meer bevat dan de oorspronkelijke gegevens, een theoretisch element bevat.