Plant, die voor zijn beworteling een andere levende plant als substraat gebruikt, zonder aan deze plant voedsel te onttrekken (vgl. Parasiet).
Hieronder vallen dus niet planten, die in de grond wortelen en andere planten als steun gebruiken (klim- en slingerplanten). Men onderscheidt obligate en facultatieve e.; laatstgenoemde behoren tot soorten, die ook op de grond kunnen groeien, terwijl eerstgenoemde aan het levende plantensubstraat gebonden zijn. In Ned. komen obligate e. weinig voor (enkele soorten mossen en lichenen); facultatieve e. treft men b.v. veel aan op knotwilgen. In de tropen spelen de e. ccn veel belangrijker rol: tal van Orchidaceae, Bromeliaceae, vele varens, mossen en levermossen; zij vormen vaak afzonderlijke epiphyt-gezelschappen (boom humus gezelschappen). Zij vertonen vaak merkwaardige ‘aanpassingen’: luchtwortels bij Orchidaceae en Araceae; hechtwortels, alleen voor bevestiging, terwijl de bladeren water opnemen. Ook beschikken zij vaak over inrichtingen om water op te vangen (Bromelia) enz.