Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Cynosurus cristatus l

betekenis & definitie

kamgras. Een aarpluimgras, waarvan de bloempakjes aan 2 zijden van de bloeispil zijn geplaatst, de 3de zijde vrijlatend.

De bloeiwijze is vrij smal en dicht. Aartjes 2-5-bloemig, vergezeld van een kamvormig schutblaadje, dat opgevat moet worden als een rudimentair zijaartje. Het jongste blad komt gevouwen tevoorschijn; het tongetje is kort, bleek en valt niet dicht bij lostrekken van het blad. Oortjes ontbreken ; de onderste bladschecien zijn vaak geelbruin. Ribben matig hoog, de bladkleur wat grijsgroen. De plant vormt vlakke polletjes. Door beweiden wordt de soort sterk bevorderd; ze heeft een voorkeur voor normaal vochthoudende gronden, klei, zavel en humeuze zandgrond. Het veelvuldigst is ze bij een onvoldoende tot matige fosfaattoestand, en een matige tot goede kalktoestand op zwakzure tot bijna neutrale gronden. Door stikstofbemesting wordt haar productiviteit lang niet zo sterk gestimuleerd als bij de meeste andere grassen.

Sterk verbreide, doch weinig frequente soort, gewoonlijk maar enkele procenten in het oogstproduct. De soort is niet productief en wordt op hooilanden wellicht door lichtgebrek gedrukt. Het is een middellate soort met geringe winterhardheid; gebruikt voor inzaai van blijvend grasland, sport- en vliegvelden, maar is daarvoor niet ideaal. Veel voorkomen van de soort kan er op wijzen, dat de voedingstoestand van het perceel te wensen overlaat, althans wat P en N betreft.

< >