blauwwieren, zijn ééncellige, plantaardige organismen, die afzonderlijk leven, in kleine groepjes bijeen blijven of vaak veelcellige, al of niet vertakte draden vormen, welker cellen geen kern bezitten, maar in de buitenlaag van het protoplasma kleurstoffen (o.a. chlorophyl) bevatten, waardoor de C. autotrooph zijn. In dit opzicht verschillen ze van de steeds saprophytisch of parasitisch levende bacteriën, waarmee zij overigens veel overeenkomst vertonen.
Bij beide plantengroepen komt in tegenstelling met vrijwel alle andere levende organismen geen bevruchting voor, maar vindt de vermenigvuldiging steeds vegetatief plaats, voorn, door splitsing van een moedercel in twee dochtercellen. C. en bacteriën vormen samen de afdeling der Schizophyta (= splijtplanten). C. vormen vaak grote hoeveelheden slijmstoffen. De symbiose met Azotobacter is van bijzondere betekenis voor de ontwikkeling van organische stof op zeer arme plaatsen. Hun grootste ontwikkeling wordt echter in zoet en zout water waargenomen (‘waterbloei’). Ook in grond komen zij voor en ze kunnen in de wortels van sommige planten binnendringen en daarin symbiotisch leven.