Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Chimaere

betekenis & definitie

Volgens de Griekse mythologie was de e. een monster dat van voren leeuw, in het midden geit en van achteren draak is. In de biologie spreekt men van een c. of chimaere-structuur, wanneer weefsels van verschillende erfelijke aanleg innig met elkaar verenigd zijn tot één individu.

Bij de planten worden als twee hoofdtypen onderscheiden periklinaal-chimaeren (beide weefselsoorten concentrisch om elkaar) en sectoriaal-chimaeren (beide weefsels sectorsgewijs). Bij de dieren worden soms links-rechts chimaeren aangetroffen, zoals b.v. bij Drosophila, waar de ene helft van het lichaam ♀ en de andere helft ♂ kan zijn. Zowel bij planten als bij dieren komen ook allerlei meer ingewikkelde of onregelmatige chimaeren-typen voor en dan wordt wel de term mozaïekstructuur gebruikt.

De belangrijkste ontstaansbronnen van c. zijn enting en somatische mutatie. Een der meest bekende c. is wel Adams gouden regen (Cytisus adami Poit., met vuil bleeklila bloemen), omstreeks 1825 ontstaan als scheut bij de entplaats van purperen regen (Cytisus purpureus SCOP.) op gouden regen (Laburnum anagyroides) en lang beschouwd als een ‘echte entbastaard’, ontstaan door ‘vegetatieve bastaardering’. Pas in 1910 toonde BUDER aan, dat C. adami een periklinaal-c. is, nl. een kern van gouden regen weefsel, omgeven door een één cellaag dikke opperhuid van de purperen regen.

Hiermee zijn ook de ‘terugslagen’ verklaard, die op C.adami voorkomen: zuivere gouden regen takken ontstaan als de ‘kern’ door de ‘huid’ heenbreekt en (zeldzame) purperen regen takjes ontstaan als de opperhuid een heel grocipunt vormt. Soortgelijke periklinaalc. (met 1, 2 of meer omhullende lagen) en ook sectoriaal-c. zijn ontstaan na entingen van meidoorn met mispel (Crataegomespilus) en van tomaat met nachtschade.

C. als gevolg van mutatie zijn vooral bekend bij en aardappel en bij allerlei sierstruiken en vruchtbomen: sterk heterozygote gewassen met ongeslachtelijke voortplanting. De geslachtscellen worden bij planten gevormd door de sub-epidermale laag en daarop berust het dat de witbloeiende periklinaal-c. (met slechts één gemuteerde cellaag) nl. de epidermis) bij geslachtelijke voortplanting steeds toch splitst in 3 rode: 1 witte, als de kern van de chimaere een bastaard (Rr) is. R. PRAKKEN.

< >