Het gesl. C. wordt gerekend tot de lam. der Tortricidae of Bladrollers.
Het omvat een vrij groot aantal soorten, die zowel in de gematigde luchtstreken, in de subtropen als in de tropen voorkomen. Dikwijls herkent men een C. aan de sterk naar voren uitgetrokken top van de voorvleugel. Verscheidene der Gacoraa-soorten zijn levendig gekleurde, vrij forse motten. Het gedrag der rupsen, waaraan de naam bladroller is ontleend, komt veelal neer op het bijeenspinnen van bladeren, waardoor een schuilplaats voor de vretende rups wordt gevormd. Hierdoor zijn een aantal soorten zeer schadelijk voor allerlei cultures.De meest bekende soorten in Ned. zijn C.podana SCOP. (= C.oporana L.) en C.rosana L., de heggebladroller. C.podana kan op allerlei loofhoutgewassen worden gevonden, doch is i.h.a. het meest schadelijk voor de fruitcultuur, in het bijzonder voor appels en peren. de overwinterende rupsjes komen bij het uitlopen der knoppen tevoorschijn en boren zich in de knoppen, waardoor al direct ernstige schade kan ontstaan. De zich later in het seizoen ontwikkelende generatie van rupsen, die zullen overwinteren, kan zeer ernstige schade aan de vruchten veroorzaken. Er ontstaat dikwijls een typisch aantastingsbeeld, doordat de rups gaarne een blad tegen de vrucht aanspint orn, hieronder verscholen, de vruchtschil aan te vreten. Op deze wijze wordt de kwaliteit der vruchten bedorven. De heggebladroller is meer een aantaster van steenvruchten, zoals perzik en pruim.
Ook rozen, liguster en hazelnoten kunnen door deze soort worden aangetast. C. rosaria is vooral berucht in perzikkassen, waar de rupsen soms in groten getale kunnen voorkomen. In de regel kan men ze direct na de bloei reeds vinden als de vruchten gezet zijn. De rupsen zitten dan verscholen in een samengesponnen blad, of aan een scheutje dat door een spinsel aan een jonge vrucht is bevestigd. Dikwijls vreten de rupsen een vrucht slechts even aan en verplaatsen zich dan naar een andere. In verband hiermede wordt soms een groot aantal vruchten voor de handel waardeloos gemaakt.
In kassen zet de heggebladroller de eieren af aan dikkere takken en verwarmingsbuizen. De legsels of eihoopjes noemt men in de praktijk eispiegels. Het verdient aanbeveling in de winter deze eispiegels op te sporen en te vernietigen. Betere resultaten bereikt men door direct na de bloei te spuiten met nicotine of parathion-preparaten volgens gebruiksaanwijzing. Na een week dient men deze bespuiting te herhalen. Men kan ook stuiven met DDT of parathion-preparaten.
Reeds ingesponnen dieren zijn moeilijk te bereiken. Ter bestrijding van deze bladrollers in het vrije veld, dus in boomgaarden en fruittuinen, past men in het vroege voorjaar, wanneer de knoppen uitlopen, gewoonlijk parathion- of DDT-preparaten toe. Later in het seizoen is DDT af te raden in verband met de daardoor sterk gestimuleerde spint ontwikkeling. Men gebruikt dan meestal parathion-preparaten.
Andere, van tijd tot tijd in de fruitteelt schadelijke Cacoecia-soorten zijn o.a. C.xylosteana I.., C.sorbiana HB., C.lecheana en C.crataegana HB.. DE C.costana
FABR. is een polyphage soort, in Ned. wel koolbladroller genoemd, in verband met het soms sterke optreden van deze soort in het koolgcbicd van N.Holl. Ook in de wijncultuur ondervindt men soms last van deze bladroller.
Enige Cacoecia-soorten zijn bijzonder schadelijk voor coniferen ; wij noemen daarvan C. histrionana FROEL. en C. murinana Wn.. De C. histrionana tast in Centr. Eur. en Frankr. vooral sparren (Picea) aan. Soms ontstaat hierdoor grote schade. De C. murinana, in Duitsl. Tannentriebwickler genoemd, is zeer schadelijk voor Abies alba (zilverden) in Centr.
Eur. Deze beide soorten zijn in Ned. praktisch niet van enige economische betekenis; hier en daar treft men wel eens een aangetaste boom aan. G. VAN ROSSEM.