(volkskunde) Vóór de tijd van de lijkkoetsen was ten plaltelande de begrafenis een van de burenplichten, geregeld door de kluft. Ieder dorp was in kluften verdeeld en het kluftvolk deed alles wat nodig was.
Iedere streek van het land had opvallende gebruiken, doch in hoofdzaak kwamen die overeen. Het lijk werd de deur uitgedragen met het hoofd naar voren; de vrouwen gingen mee gehuld in een grote huik, die ook het gehele gezicht bedekte. Een vb., zoals het nu nog gebeurt: De boerenbegrafenis te Hierden op de Veluwe geschiedt met eenlankwagen mee twee paarden; de vrouwen zitten op de wagen aan de vier hoeken van de kist en deze staat op stro. Zij dragen lange zwarte kleden, om het hoofd een rouwkap. De mannen in lange jassen, met een hoge hoed. In verschillende streken van Vlaanderen kent men dgl. gebruiken.