Wanneer twee meer of minder sterk verschillende individuen met elkaar kruisen of gekruist worden spreekt men van b. De nakomelingen die hieruit ontstaan worden bastaarden (of hybriden) genoemd en vormen de 1ste bastaardgeneratie (F1); door onderlinge kruising - of bij tweeslachtige (⚥) organismen door zelfbevruchting - wordt hieruit de 2de bastaardgeneratie verkregen (F2), enz.
Algemeen geldt, dat de F1 meer of minder homogeen is (afhankelijk van de graad van homozygotie der beide ouders) en dat de F2 een sterke splitsing vertoont, waarbij alle mogelijke combinaties van kenmerken der beide ouders optreden (z. Mendelsplitsing en Mendelwetten). Deze splitsing in F2 en volgende generaties schept de mogelijkheden voor de combinatieveredeling, waarbij gewenste eigenschappen van twee verschillende individuen of rassen in een nieuw ras verenigd worden.
Al naar mate de aard van de verschillen tussen de beide ouders (de systematische categorieën waartoe ze behoren) kan men spreken van variëteits- of rasbastaarden, soortbastaarden en geslachtsbastaarden. Het is in deze volgorde, dat in grote lijnen de kruisingsmoeilijkheden groter worden, de F1 bastaarden minder fertiel en de F2 splitsingen gecompliceerder en onoverzichtelijker.
Een zeer vaak optredend verschijnsel in elk der bovengenoemde kruisingscategorieën is de krachtige ontwikkeling van de F, bastaarden, aangeduid met de term heterosis (ook: bastaardluxuratie vogeldxk en ‘hybrid vigour’) en in de vorm van heterosisteelt tot belangrijke toepassing in de praktijk gebracht (mais, bieten, ui, tomaat, sommige bomen, varkens, kippen, enz.).
Naast de opzettelijke b. speelt ook spontane kruising bij b. een grote rol. Deze kan al naar het gewas en de omstandigheden nuttig ongewenst of zeer schadelijk en ongewenst zijn en moet in het laatste geval door isolatie zoveel mogelijk worden voorkomen.