noemt men een schimmelgesl. behorende tot de Basidiomyceten. De vruchtlichamen (paddenstoelen) gevormd door A.mellea - honingzwam - en A.mucida - de porceleinzwam - zijn welbekend.
De hoeden van de eerste soort kan men in het najaar in grote bundels aantreffen aan de voet van boomstompen of op plaatsen, waar vroeger bomen hebben gestaan; die van de tweede groeien in kleine groepjes op stam en lakken van nog levende beuken. Vooral de honingzwam is zowel in de gematigde luchtstreken als in de tropen een gevaarlijke parasiet van loofbomen en naaldhout. Wortelachtige myceliumstrengen (rhizomorphen) groeien van aangetaste boomwortels uit en kunnen de wortels van gezonde bomen binnendringen en doden. De rhizomorphen zijn dikwijls te vinden tussen bast en hout van afgestorven bomen (z. ook Splijtkanker).