heet een plantengesl. der Gramineeën met ca 100 soorten. Het zijn pluimgrassen met uitstaande pluimen met talrijke, 1-bloemige pakjes.
In ons land komen 3 soorten algemeen voor. A.stolonifera L., fioringras, is een voornaam bestanddeel van weiden en hooilanden op allerlei gronden. Landbouwkundig is het een zeer variabele soort, waarvan de verschillende vormen zich aan allerlei milieuomstandigheden weten aan te passen. Ze is onverschillig t.o.v. het gebruikstype van het grasland, al zijn echte hooilanden voor een massaal optreden gewoonlijk te arm. Ze stelt een behoorlijke kali- en kalktoestand wel op prijs, maar is indifferent tegenover de fosfaattoestand. Ze is goed tegen zout bestand. Aan de zeekust vindt men vaak de var. salina, die zeer gedrongen is. Ze is goed zodevormend maar toch niet zeer geliefd, daar in natte zomers gemakkelijk schimmelvorming in de dichte massa optreedt. Gebruikt voor inzaai op gazons, sport- en vliegvelden.
‘Red Top’ is een Am. naam voor grove, ‘Brown Top’, een Nw Zeel. naam voor fijnbladige vormen. De pluim van deze soort trekt zich na de bloeitijd samen en onderscheidt zich daardoor van die van A. tenuis SIBTH., gewoon struisgras, welke soort men veel aantreft op de droge, zandige weiden in het diluviale gebied. Ze onderscheidt zich bovendien door het korte, afgeknotte tongetje. Ze is niet zeer productief en wordt spoedig hard.
Gewoon struisgras kan door bekalkingen goede bemesting worden teruggedrongen. De derde soort, A.canina L., kruipend struisgras, met meest genaaide bloempakjes, is een zeer voornaam bestanddeel der zure, natte tot vochtige graslanden van slechte bemestingstoestand; het is een zeer ongewenste soort, die o.a. door haar viltvorming moeilijk is te verdrijven, wanneer zij hoofdbestanddeel van de zode is. Als siergras met sterk vertakte blociwijzc wordt voor droog bouquetten veel gebruikt A.nebulosa Boiss. et REUT.