Productiemiddelen (b.v. een gebouw, een machine) dalen vlug of langzaam in waarde. Dit komt deels door slijtage (de machine b.v. raakt versleten), deels door z.g. econ. veroudering.
Men kan min of meer nauwkeurig schatten hoe groot deze waardevermindering b.v. per jaar is. Het bedrag hiervan schrijft men af. Dit komt op de balans tot uitdrukking òf door de waarde (b.v. van de machine) lager te boeken, òf door aan de creditzijde de a. te boeken. Ligt vervanging na afloop van de levensduur van het productiemiddel in de bedoeling, dan vormt men van de bedragen van de afschrijvingen een fonds (reserve) zo, dat men er t.z.t. over kan beschikken. Het bedrag van de a. (d.w.z. van de waardevermindering van het productiemiddel) moet men uiteraard in de prijs van het product doorberekenen. Het deel van een machine, dat men heeft verbruikt, vormt evengoed kosten als het arbeidsloon, dat men heeft betaald.