Wanneer men de temperatuurs-veranderingen van in verticale richting bewegende lucht noteert in een diagram, waarin de temp. tegen de hoogte is uitgezet, verkrijgt men een a. Een voorwaarde is, dat deze veranderingen in temp. ontstaan, zonder dat aan de lucht warmte wordt toegevoerd of onttrokken.
Een hoeveelheid stijgende lucht krijgt namelijk een groter volume; de lucht verricht dan arbeid, die aan haar eigen voorraad warmte wordt ontleend, zodat de temp. lager zal worden. Daarentegen zal een hoeveelheid dalende lucht een steeds kleiner volume gaan innemen; de arbeid, die door de omgeving wordt verricht, zal de temp. doen stijgen. Men kan het ook aldus uitdrukken: expansie van de lucht heeft afkoeling tot gevolg, compressie daarentegen verwarming.
Men onderscheidt twee soorten a., droog-a. en verzadigd-a. Droge lucht en ook niet-verzadigde vochtige lucht blijkt bij opstijging 1o C per 100 m stijging af te koelen en bij daling 1° C per 100 m warmer te worden. Indien de lucht met waterdamp verzadigd is en er zich bovendien water in vaste of in vloeibare toestand in bevindt, ‘natte lucht’, bedraagt de daling van de temp. minder dan 1°C als deze lucht 100 m wordt opgetild, want bij de afkoeling zal er waterdamp 'condenseren en bij deze condensatie komt warmte vrij hetgeen de afkoeling tegenwerkt.
Een soortgelijke redenering kan worden toegepast om te verklaren, dat natte lucht minder dan 1 °C per 100 m wordt verwarmd als deze een dalende beweging heeft, want nu is de verdamping van de waterdruppeltjes of ijsdeeltjes (waarvoor warmte nodig is) er de oorzaak van dat de stijging van de temp. minder dan 1°C/100 m bedraagt.