De a. behoren tot de fam. der Saxifragaceae of Steenbreekachtigen, gesl. Ribes.
Men onderscheidt zwarte, rode en witte aalbessen.De zwarte a. zijn nakomelingen van R. nigrum L. De rode en witte a. zijn nakomelingen en bastaarden van verschillende botanische R.-soorten. De meeste zijn ontstaan uit R. vulgare LAM., waarvan ook een grootvruchtige var. bestaat: R. vulgare macrocarpum. Deze twee zijn ook met elkaar gekruist. Van minder betekenis voor het ontstaan van onze cultuurrassen is de R. rubrum L. die gekruist is met R. vulg. en R. vulg. macrocarpum. Van nog minder belang is R.petraeum WULF., die gekruist is met R. rubrum en R.vulg..
Onderzoek naar de morphologische kenmerken der var. heeft geleid tot de volgende indeling:
I R. vulgare: Hoornse Geelsteel, St Anna Korfke, Witte Hollandse en Rode Geelsteel.
II R. vulg. macrocarpum: Fay’s Prolific, Versailles.
III R. vulg. y R. vulg. macrocarpum: Laxton No. 1, Fertility.
IV R. vulg. R. rubrum: La Constante, Haughton Castle, Moore’s Ruby.
V R. vulg. macrocarpum X R. rubrum: Laxton’s Perfection, Wilson’s Long Bunch.
VI R. rubrum: Raby Castle, Scotch, vu R. petraeum: Kernloze.
vin R. petraeum X R. rubrum: Erstling aus Vierlanden; Duitse Zure = Prince Albert,
IX R. petraeum / R. vulg.: Gondouin.
De zwarte bessen worden volgens HATTON thans
ingedeeld in de volgende groepen:
A. typen met rode knoppen.
I typische vertegenwoordiger: French. Tros betrekkelijk kort. stevige huid.
II typ. vert.: Boskoop Giant. Lange tros, vrij zachte huid.
B. typen met witachtig groene knoppen,
III typ. vert.: Goliath. Rijpt middentijds.
IV typ. vert.: Baldwin. Laat rijp.
C. ongeclassificeerde typen.
De rode en witte bessen zijn waarschijnlijk inheems in Eur., wellicht ook in Oostelijk N. Amerika.
Indien de grond voldoende vochthoudend is, groeien de rode en witte a. op bijna alle gronden, wanneer deze maar een voldoende hoeveelheid mobiele kali bevatten. Is dit niet het geval, b.v. op vrij arme zandgrond of op rivierkleigronden door kali-fixatie, dan treedt er bij de meeste var. bladrandverdorring op. Vooral var. van groep vin zijn op dit gebied uiterst gevoelig. Blijkbaar nemen deze besvariëteiten de kali moeilijk op, zodat zelfs bij vrij hoge kalibemesting de bladrandziekte kan optreden. De waterhuishouding speelt hierbij ook een rol. Verhoging van het gehalte aan organische stof kan zeer voordelig zijn.
Alle a.-soorten worden door stek voortgekweekt, alhoewel men de rode en witte a. ook wel eens ent op stammetjes van Ribes aureum PURSH..
De cultuur is eenvoudig, maar men moet zwaar mesten. De snoei wordt op verschillende wijze uitgevoerd. Wil men zware trossen oogsten dan moet men vrij sterk snoeien, maar anders kan men volstaan met het wegnemen van uitgeputte takken, waardoor de groei steeds wordt opgewekt. Bij het ontstaan van veel scheuten moet er dunning plaats vinden. De plantafstanden zijn 1½ X 2 en 2 X 2 m of moeten geregeld worden naar de beschikbare ruimte, indien de a. als ondercultuur worden gebruikt. De voornaamste onderhoudszorg bestaat in het tegengaan van de aantasting door schimmels en insecten.
Zo spuit men direct na de oogst met een koperhoudend middel tegen het optreden van Gloeosporium ribis. Van de beschadigende insecten moeten de bladluizen genoemd worden, zoals Aphis grossulariae en Myzus ribis, die bestreden kunnen worden met een 6% emulsie van v.b.c. of van een d.n.c.-praeparaat in Jan. of Febr. Men bestrijdt met een 7½% oplossing van v.b.c. de spruitvreter, Incurvaria capitella.
Goede rode var. zijn Laxton No. 1, Laxton’s Perfection. Erstling aus Vierlanden, Jonkh. van Tets, Fay’s Prolific. Een paar goede witte var. zijn: Echte Witte Parel en Witte Champagner.
Men treft de teelt in hoofdzaak aan in Z.Holl. 485 ha of 25 %, N.Holl. 329 ha of 17 %, N.Brab. 326 ha of 17 %, Zeel. 267 ha of 14 % en Gelderl. 220 ha of 12 %. In België is Borgloon het voornaamste centrum voor de rode a., terwijl ook in Hoogstraten en omliggende gemeenten, in een gebied dat aansluit bij het Nederlandse teeltcentrum Breda en omgeving, vrij veel a. geteeld worden. In de omgeving van Antwerpen, waar tot vóór 30 jaren vrij veel a. geteeld werden, is deze teelt sterk ingekrompen. Op enkele plaatsen in Ned. wordt de teelt ook in kassen uitgeoefend, waarbij uitsluitend vruchten voor verse consumptie worden geteeld. In de volle grond kweekt men hoofdzakelijk voor fabrieksdoeleinden (sap, wijn en jam).
De zwarte a. groeien het best op humeuze zandgrond en op lichte kleigrond, maar vormen ook nog een rendabele cultuur op zware klei. Van bladrandverbranding hebben de zwarte a. weinig last, dit neemt echter niet weg, dat ook zij dankbaar zijn voor een zware kalibemesting. De zwarte a. wordt uitsluitend gestekt. De klein blijvende var., zoals Baldwin en Davisons Eight, plant men op onderlinge afstand van 0,75 of 1 m in de rij, en 1½ m tussen de rijen. De sterker groeiende var. moeten 2 x 2 of 1½ x 2½ m geplant worden. De zwarte a. kan zeer goed als tussencultuur gebezigd worden, al moet men bedenken dat de zomerbespuiting van het harde fruit bezwaren kan opleveren.
Bij de snoei moet het physiologisch uitgeput hout verwijderd worden en moet men er steeds op verdacht zijn, dat de planten geen last krijgen van 'rondknop en 'brandnetelblad. De rondknop wordt veroorzaakt door een mijt Eriophyes ribis. de takjes met rondknoppen moeten verwijderd worden; dit is beter dan het verwijderen van een enkele rondknop. Verder moet men bij het uitlopen der knoppen spuiten met een 6 % Calif. pap. Enkele var. kunnen deze bespuiting echter niet goed verdragen. Het is zeer lastig om de cultuur voldoende vrij te houden van rondknop en men zoekt daarom naar var. die immuun zijn tegen het optreden van de mijt. Vaak gaat dit gepaard met het optreden van een virus die het brandnetelblad veroorzaakt.
Om dit te bestrijden moet men de werkzaamheid der luizen en der galmijten tegengaan. Tegen de luizen spuit men met 6 % v.b.c.; verder verwijdert men aangetaste takken. Alhoewel nog meer plagen en kwalen voorkomen zij nog genoemd het optreden van Gloeosporium, waartegen men na het plukken der vruchten spuit met een koperhoudend middel.
Tot de beste zwarte var. behoren o.a.: Wellington XXX, Baldwin, Davisons Eight, Goliath, Westwick Choice, Roodknop. Men treft in ons land de teelt hoofdzakelijk aan in N.Brab. 661 ha of 60 %, Zeel. 300 ha of 22 % en Limb. 165 ha of 12%. De totale oppervlakte is 1365 ha. In België komt ze meest voor rond Hoogstraten. De zwarte a. wordt weinig gebruikt voor verse consumptie, maar wordt hoofdzakelijk gekweekt voor de verwerking tot jam, sap en wijn.
A.M.SPRENGER /J.HIEMELEERS.