Herkenbaar, te herkennen, te onderkennen; ook in de spreekt.: na zijn ziekte was hij niet meer herkennelijk.
Het donkere gelaat dat nu naar Rafaël is opgeheven, zodat het haar door de ruk in de nek werd geworpen, het is van een herkennelijk olijvenkleur, TEIRLINCK 1952, 2, 205.