Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

dwazerik

betekenis & definitie

Dwaas, idioot; gewest, ook: iem. die zich wild, onbesuisd gedraagt; wildeman

De bondgenoten werden... met een kordaat Vive la France! begroet door apotheker Pica vet, die voor deze uitbundigheid een oorveeg inkasseerde van zijn ega die... hem toebeet: «Hou uw bek, dwazerik! ’t Zijn misschien Uhlanen», BRULEZ 1950, 95.

< >