Door, door... heen, soms bep.: dwars door.
Norbert van Naelten, die overigens helemaal in zijn nakie doorheen het negentiendeeuwse vertrek waadde, VAN DEN BROECK 1972, 106.
Een boeiende tocht doorheen de letterkunde, Vrouw en Wereld febr. 1974, p. 46.
Handig stuurde hij het vaartuig doorheen de sluis en legde het vast op de gewone plaats, LAMPO 1976, 337.
De wandeling bedraagt ongeveer 7 km doorheen een natuurgebied van 250 ha, Gentenaar 30/5/1977.
Opm.: In de standaardt. uitsl. als bijw. van plaats, en steeds in verb. met andere bijw.