Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

carrure (carruur)

betekenis & definitie

In toep. op de lichaamsbouw: breedte van de rug ter hoogte van de schouders, en vand. ook de lichaamsbouw zelf; breed van carrure zijn, flink gebouwd zijn; ook bij naaist., m. betr. t. kledingstukken: schouderbreedte.

Haar scharlaken tuniek spande mannelijk om haar leen. Haar schouders hoekten dreigend opwaarts en leenden haar een geweldige carrure, TEIRLINCK 1952, 1, 245.