(Dikke) (boom)tak.
Hiawadha... hoorde ’t zuchten van de branken, die daar wiegewagend waaiden in ’t voorbijgaan van den nachtwind, GEZELLE 1, 712 (1886).
Nu moest de boom al zijn branken en zijtakken afgehakt worden, tot aan de top niet meer dan een trosje twijgen bewaard bleef, DEMEDTS 1976, 104.