Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

binnenkoer

betekenis & definitie

Binnenplaats; ook: binnenhof Naast een breed raam waardoor je op de binnenkoer van de fabriek kon neerkijken, VAN AKEN 1965, 87.

Een mooi herenhuis met brede inrijpoort, magazijnen, ateliers, burelen en grote binnenkoer, Gent 12/8/1976, p. 18.

(De hoeve) staat daar in het heuvelland van de Vlaamse Ardennen, in een vierkante u-vorm, kompleet met een binnenkoer, BOON 1977, 29.

< >