Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

appelaar

betekenis & definitie

Appelboom.

Die avond zat hij onder een zwaar geladen appelaar en speelde op zijn bugel, BROUNS 1951, 26.

Urenlang konden we in zomerzondagen door de velden dwalen, hooioppers en kromme appelaars en inzakkende boerderijtjes natekenen, BOON 1977, 63. Ook o.a.: VAN HEMELDONCK 1945, 50. JONCKHEERE 1957, 65. VERMEYLEN 1962, 85.

< >