z.n.v.
1. End oud touw om tot kabelgarens te worden uitgedraaid.
2. Enden afgekapt zwaar touw, buiten boord gehangen om ’t schuren te beletten.
3. Grof doek, met zand gevuld, en in ’t rond gevouwen,’t welk men, by zware beweging van ’t schip, bezigt, om te beletten, dat de schotels van tafel rollen.