Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Gepubliceerd op 11-07-2022

Schipper

betekenis & definitie

z.n.v. - Gezachvoerder op een koopvaardy- of ander schip, dat niet ten oorloge is uitgerust. Ook aan hem, die een schuit voert, wordt de naam van schipper toegekend.

Beurtschipper, Veerschipper, Turfschipper, schipper op een trekschuit. Aan boord van een oorlogschip, is de schipper, de hoogste dekofficier, belast met het bestier van alle scheepswerk, en het beheer der scheepsbehoeften. Zie ouwe (de). De rechten en verplichtingen van den schipper zijn aangewezen in het Wetb. van Kooph. Boek I, Tit. V., Afd. III, Art. 91 98, en Boek II, Tit. III, IV Art. 341 - 452 en in Art. 8, 9, 10, 12, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 37, 38, 54, 55, 59, 60, 61, 62, 69, 153, 205, 209, 210, 211, 212, 221 en 231 der Alg. Wet van 26 Aug. 1802.Spreekwijze: Hy is schipper te voet geraakt (hy is afgezet, van zijn bediening ontslagen).

Hy is schipper en stuurman tevens. (Hy neemt de besluiten en voert ze uit. Zoo zegt Hooft van Prins Willem I “dat Godt hem wijsheid en wakkerheid verleende, om als Schipper en stuurman tevens, in d’ uiterste raet, zoowel heilsame order te geven, als gedurighlijck aen ’t roer te staen”)

Schippers pozen niet wanneer zy onder zeil zijn. (Knappe lieden laten een zaak niet varen die zy begonnen hebben.)