z.n.m.
1. Uitstekende landpunt. De Hoek van Holland.
Spreekwijzen. Den hoek te boven zijn (de zwarigheid overwonnen hebben): om dat hoeken altijd hinderlijk zijn voor wie in-de-wind moet oplaveeren en het rondkomen van een hoek den schipper altijd groote blijdschap geeft.
Het hoekjen om zijn (dood zijn: - omdat men dan uit het gezicht en voor de nablijvenden weg is).
Uit den hoek komen, (voordeel aanbrengen. Wanneer een baak, toren, enz., die aan de andere zijde van den hoek staat, te voorschijn of uitkomt, dan is dit een bewijs dat men den hoek te boven is, en dus een voordeelig teeken).
2. Vischangel. Hy heeft den hoek al tot de keel, (de man is al binnen).